Joke van Nieuw Amerongen, onderzoeker bij het Kennisinstituut christelijke ggz (Kicg), een gezamenlijk initiatief van de christelijke ggz-instellingen Eleos en De Hoop, is gepromoveerd op het proefschrift The Religiosity Gap: Religious and spiritual care needs in clinical mental health care. De vragen die in het proefschrift aan de orde komen zijn hoe het geloof(sleven) het psychisch functioneren van cliënten beïnvloedt en vice versa.

Wat blijkt? Een groot deel van de klinische ggz cliënten, zowel in christelijke als in reguliere settingen, stelt aandacht voor religie en/of spiritualiteit in de behandeling op prijs. Er bestaat veel behoefte aan ‘een hulpverlener met een vergelijkbare levensbeschouwing’. Op de tweede plaats komen ‘gesprekken over religie en/of spiritualiteit’ en daarnaast waarderen ook veel mensen aandacht voor deze zaken in hun behandelprogramma.  

Waar diverse (buitenlandse) onderzoeken laten zien dat een gelijke levensbeschouwing niet voor iedereen belangrijk is, toont de huidige studie aan dat veel cliënten hier tijdens een opname of dagbehandeling wel degelijk prijs op stellen. Dit geldt voor protestants-christelijke cliënten, maar ook voor onkerkelijke cliënten, die op hun beurt voorkeur hebben voor een niet-kerkelijke hulpverlener. Een gelijke levensbeschouwing biedt veiligheid, begrip en geeft een gevoel van vertrouwen, in een periode dat het zoeken naar de zin van en zin in het leven centraal staat; en/of relaties, prestaties en dag-invulling te lijden hebben onder ziekte. 

Sommige cliënten kaarten religieuze en spirituele onderwerpen vrij gemakkelijk zelf aan, anderen ervaren hoge drempels, zeker wanneer er sprake is van worstelingen op dit vlak. Zo komen zorgbehoeften op het gebied van religie en/of spiritualiteit niet goed op tafel en blijven ze onbeantwoord. Onder zorgbehoeften die relatief vaak onbeantwoord zijn vallen: ‘uitleg over geloof en ziekte door mijn behandelaar’, ‘gesprekken over geloofsworstelingen met een verpleegkundige’, ‘bidden met een verpleegkundige’ en ‘contact tussen mijn behandelaar en geestelijk verzorger’. Meer dan de helft van de cliënten die deze zorg graag zou willen tijdens een opname of dagbehandeling ervaart deze zorg niet. 

Het onderzoek toont aan dat wanneer cliënten ten aanzien van hun wensen voor religieuze en/of spirituele zorg tevreden zijn, er een positief verband is met de ervaren behandelrelatie. Ontevredenheid daarentegen laat een omgekeerd – en dus negatief verband – zien: deze mensen ervaren een slechtere behandelrelatie. De ervaren behandelrelatie is in de ggz één van de belangrijkste bouwstenen voor het slagen van de behandeling. 

Een opvallend resultaat was dat bidden met een hulpverlener door veel cliënten niet als problematisch wordt ervaren. Zeker binnen een christelijke zorgsetting waarderen veel cliënten het als een verpleegkundige met hen wil bidden. Hulpverleners zijn over het algemeen terughoudender: men vreest over de grenzen van professionaliteit heen te gaan. Toch blijkt dat veel verpleegkundigen – met de voorwaarde van een gelijke levensbeschouwing – bidden met een cliënt als taak zien, wanneer deze het zelf door ziekte niet zelf kan. Al met al biedt dit onderzoek diverse aanknopingspunten voor manieren waarop religie en spiritualiteit in de klinische praktijk van de psychiatrische zorg geïntegreerd kunnen worden. 

N.a.v. Joke van Nieuw Amerongen-Meeuse (2021), The Religiosity Gap: Religious and spiritual care needs in clinical mental health care